Monteren doe je zo! Deel 3


Ulco Schuurmans | 26 augustus 2014

In het al weer derde deel van onze 'Monteren doe je zo!'-tipreeks uit Video Emotion besteden we aandacht aan overgangen, titels en effecten. Via deze link vind je het inleidende stuk, en hier deel twee over editen en bijsnijden.

Als de montage wat betreft het knippen en plakken eenmaal globaal in elkaar zit, wordt het tijd voor het polijsten met overgangen, titels en effecten. Met andere woorden de kunst van het visueel opmaken. En dat is nog niet zo eenvoudig als het lijkt, want al deze bewerkingen vereisen een juiste keuze en timing. Anders wordt het een ratjetoe aan afleidende grafische maniertjes.

De oudste bekende overgang of transition is de cut. Het gaat hierbij om een harde overgang van het ene beeld naar het andere zonder een springer. Bijvoorbeeld door tijdens een gesprek tussen twee acteurs steeds in close-up te wisselen tussen degene die spreekt. Dat geeft een boeiende confrontatie voor de kijker. Onder een springer wordt een lelijke verschuiving in het doorlopende beeld verstaan doordat er een stukje tussenuit geknipt is.

Is een cut niet mogelijk of ziet het er niet uit, dan komen andere overgangen in aanmerking. Bijvoorbeeld een overvloeier of omklappende (boek-)pagina. De verleiding voor de beginner is groot om allerlei daverende 2D of 3D-effecten in de te monteren videofilm op te nemen. Overdaad schaadt echter al gauw. En zeg nu eens eerlijk, hoeveel flitsende overgangen zie je nu eigenlijk in een tv-serie of documentaire. Vrij weinig of het moet een stijleffect zijn zoals gescheiden beeldvensters. Zelfs bij muziekclips beperken de makers zich meestal tot snelle en dynamische beeldwisselingen zonder een overload aan special effects (FX).

De titels vormen de verklarende teksten. Zij geven de videofilm een naam, beschrijven de personages in de ondertiteling, verklaren gebeurtenissen en noemen de medewerkenden in de aftiteling. Dat valt allemaal doeltreffend en stijlvol vorm te geven. Let er op dat voor echt stereoscopische beelden ook echte 3D overgangen gebruikt dienen te worden! Anders krijg je een surrogaat-effect.

Het plaatsen van overgangen en effecten
Voor het plaatsen van een visuele overgang of effect wordt meestal een beeldlas als locatie gebruikt. Het is echter ook mogelijk om deze grafische bewerking over een gehele clip heen te zetten. Bij sommige montagepakketten kun je de las heen en weer bewegen waardoor automatisch een overvloeier van de gewenste lengte om de beeldlas wordt aangebracht. Doorgaans dient er echter een transition of effect uit een bibliotheek (lade of folder) gehaald te worden. Het icoontje daarvan sleept de editor dan over de desbetreffende las of clip. Een andere manier is om de cursor op de las te zetten en vervolgens een overgang of effect uit een uitklapbaar menu te selecteren.

Bij eenvoudiger montageprogramma’s zijn de overgangen of effecten behalve de duur niet nader te bewerken. Geavanceerde NLE-software biedt allerlei instelparameters zoals de richting, kleurverloop, snelheid en vorm afhankelijk van het type effect. Het nauwkeurig besturen van de effecten in de tijd gaat via het aanbrengen van markers, de sleutelbeelden (keyframes). Veelal is er ook keuze tussen 2D en 3D-effecten. De benaming voor transitions en effects is niet bij elk montagepakket gelijk. In de praktijk doet dat er echter weinig toe of de overgang nu transition, effect of filter genoemd wordt. Gewoon eens rustig in de bibliotheekladen kijken wat de DVE-pot schaft.

Ruimte voor overgangen
Een overgang heeft altijd enige ruimte of visuele lucht nodig. Zelfs bij een cut! In het geval van de harde overgangen dient de voorgaande handeling of gesproken tekst/geluidsfragment goed af te zijn alvorens de volgende shot aan de vorige gekoppeld wordt. Laat de zin of beweging afmaken en gun vervolgens nog een halve tot hele seconde aan overgangsruimte. Alleen bij flitsende muziekclips of trailers valt daarvan af te wijken doch geeft ook daar het beeld en het geluid net voldoende ruimte.

Bij de grafische overgangen, de digitale special effects voor video (DVE’s), is eveneens ruimte nodig. Dit aan beide zijden van de las. Een simpele overgang als een overvloeier (dissolve) heeft al een aantal beelden van de staart van de vorige scene en de kop van de volgende scene nodig. Bijvoorbeeld een halve seconde van de staart uitvloeien (fade out) en een halve seconde van de kop invloeien (fade in). Maakt overvloeiers niet te kort of te lang. Een duur van 1 tot 2 seconde is normaal. Let er altijd terdege op of er wel de juiste en voldoende beelden in de dissolve zitten. Beeldjes (frames) die nu net niet gezien mogen worden wegsnijden. Er dienen aan beide kanten van de las wel voldoende beelden te zitten om het DVE te kunnen uitvoeren. Dat doet u door er eerst een stukje aan beide zijden van de beeldlas van af te snijden in de tijdlijn of het storyboard. Die frames zijn dan niet weg, maar staan ter beschikking van het gekozen video-effect.

Een goed hulpmiddel vormt het tijdelijk uitvergroten van het aan te brengen effect op de monitor. Dan zie je precies wat er gebeurt. Na aanbrengen altijd de overgang op zijn werking controleren. Bij gecompliceerde effecten die veel rekentijd vergen eerst een kort stukje uitproberen.

Inserts en andere truc

In feite is een beeldinsert ook een overgang. Er wordt in ieder geval onderliggend beeld door ander videomateriaal vervangen en dat geeft aan de kop en staart een cut. Ruwweg zijn er twee typen beeldinserts:

1. In geval van twee of meer videosporen in de tijdlijn wordt het insertbeeld op een apart spoor over het originele beeld heen gelegd of gesleept (superpositie). De software leest dan bij de weergave en export van de videofilm alleen hetsuperpositiebeeld uit.

2. Het videobeeld in de desbetreffende clip wordt deels vervangen door een nieuwe clip. Eigenlijk een soort clip in clipmontage met een duidelijk aangegeven in- en uitpunt. Hiertoe is een apart gereedschap binnen de montagesoftware aanwezig.

Behalve de cut kunnen bij een beeldinsert op de laspunten of andere transitions en overgangseffecten worden aangebracht.

Digitaal zoomen
Is er weinig afwisseling in een videoclip doordat er weinig verandering van uitsnede, bijvoorbeeld continu een half totaal-opname, werd toegepast dan is digitaal inzoomen een handig effect. High Definition videomateriaal biedt voldoende beeldinformatie voor het 2 tot 4 maal kunnen inzoomen terwijl het beeld gewoon scherp en detailrijk blijft.

De bedoeling van het inzoomen is om in dezelfde scene close-ups tot very close-ups aan te brengen. Lekker dichtbij en uitvergroot spreekt de kijkers aan. Alvorens op een deel van de opname te kunnen inzoomen dienen er eerst met het scheermesje twee knippen in de scene te worden aangebracht. Er ontstaan zo twee nieuwe lassen waar tussen ingezoomd kan worden. Voor het zoomen zelf wordt een zoomeffect of -filter op het losgeknipte fragment gelegd. Dan inzoomen maar. Bij de meer geavanceerde zoomeffecten is het tevens mogelijk om het ingezoomde deel naar links, rechts, omhoog of omlaag te plaatsen om de uitsnede beter te positioneren.

Special effects
De naam speciaal geeft al aan dat deze effecten niet voor elke videomontage bedoeld zijn. Het is de bedoeling om met deze special of FX-effecten een bepaalde sfeer of zeggingskracht te versterken en in bepaalde gevallen onvolkomenheden te verdoezelen. En niet om hen te pas en te onpas in de montage te droppen.

Het aantal beschikbare overgangseffecten loopt in de honderden. Wij geven een korte bloemlezing van de meest gebruikte, praktisch en ook handige DVE’s.

De overvloeier al of niet met patroon is een ideale manier om lelijke beeldlassen te verdoezelen. Een dissolve werkt rustig en aangenaam. Wie even geheel een moment van stilte wil, kan een fade out naar zwart of andere egale kleur inzetten.

De omslaande pagina (page turn) is heel geschikt om een verhaallijn als in een boek te benadrukken. Een gordijneffect onthult de volgende scene.

Wipes schuiven met een vlak (egaal gekleurd of met video) van de ene clip naar de andere in de gewenste richting en/of vorm. Beeldvensters maken het mogelijk om meerdere beelden (zoals bij 24) naast elkaar te laten zien. Er kunnen zelfs complete videomuren van talloze kleine venstertjes mee opgebouwd worden. Roterende vlakken, kubussen, ballen e.d. doen het prima bij 3D. Ontploffende en fragmenterende overgangen bieden een dynamische spanning en sensatie.

Soorten titels
Een praktisch onderscheid bij titel voor video is in hoofdtitels, ondertitels, verklarende tekstschermen en de aftiteling. De meeste montageprogramma’s beschikken over een ingebouwde module, de titelgenerator, die het aanmaken van passende titels voor je doet. Veelal is er keuze van voorontwerpen, templates, die de editor naar eigen maat en smaak kan aanpassen. Let er op dat de kwaliteit (resolutie, scherpe afgrenzing en kleuren) past bij het videoformaat in de montage. Voor echt 3D zijn weer speciale templates en/of titelgeneratoren nodig. Titels kunnen stilstaand (stills) of bewegend (geanimeerd) worden weergegeven.

Een hoofdtitel vertelt kort en krachtig de naam van de videofilm. Een ondertitel (subtitle) vermeldt de naam, functie of andere korte beschrijving bij de getoonde persoon of object. Bij de verklarende tekstschermen wordt er een korte toelichting gegeven op het getoonde onderwerp. Naar keuze over het videobeeld heen of een grafische achtergrond/tekstscherm of mat vlak.. Desgewenst ook scrollend te animeren zoals bij Starwars. Hetzelfde geld ook voor de aftiteling.

Enkele titelregels: maak de letters voldoende groot. Houdt de teksten kort maar krachtig. Vermeldt niet wat iedereen al weet. En lijn de teksten evenwichtig uit. Controleer of de titelletters niet buiten het tv-beeld vallen. Een aantal tekstgeneratoren geeft hiervoor omlijnde kaders aan, title safe.

Titels plaatsen en vormgeven
Titels kunnen bij de montage als een zelfstandige grafische voorstelling in de tijdlijn en storyboard of over een onderliggend videobeeld geplaatst worden. In geval van een onderliggend videobeeld wordt de titel in een zogenaamd alfakanaal gezet. Daarmee ligt de titel al of niet doorschijnend over het videobeeld. Een titelgenerator maakt een alfakanaal automatisch aan. Indien je de titel in een (foto)grafisch programma zoals Photoshop bewerkt dient deze een alfakanaal mee te krijgen.

De tekst in een titel bestaat uit een lettertype (het font), de letterstijl (dik, schuin, wel/geen hoofdletter, onderstrepen) de gekozen kleur al of niet met verloop en toevoegingen of attributes (bijvoorbeeld outline en perspectief). Om te beginnen wordt de titelgenerator geopend en er een keuze uit een font of template gemaakt. Bij een template kan de oorspronkelijke tekst vervangen worden door een nieuwe. Bij een nog leeg ontwerp gewoon intypen. Stel de grootte, de tekststijl, kleur en attributen van de titeltekst in. Centreer of lijn (links, rechts) uit. Pas indien nodig een fade in en uit of een animatiebeweging toe. Sleep nu de titel naar de juiste plaats in de tijdlijn of het storyboard. En controleer tot slot de uitwerking. Let met name op de leesbaarheid en het contrast van de letters met de achtergrond.

Veel extra mogelijkheden bij het maken van titels bieden speciale plug-in programma’s voor grafische animaties. Bijvoorbeeld Adobe After Effects, Apple Motion, Boris FX, de titelmodule van Roxio Power Director (kijk eens wat daarvan in Internet-bibliotheken staan), proDAD Adorage Magic en Blue Titler voor 3D. Voor het uitstippelen van een videoreis zijn er complete geografische kaartjes en symbolen voor vervoersmiddelen beschikbaar. En er zijn tal van clipartbibliotheken om de titelschermen nog fraaier op te maken.