Hoe koop je nu eigenlijk hifi? - deel 2


Kilian Bakker | 27 maart 2008 | Fotografie Kilian Bakker

Dit achtergrondartikel is in twee delen gepubliceerd. Lees hier deel 1

Voorbereiding

Behalve het lezen van recensies, het opstellen van een wenslijst en het bepalen van een budget kan men zich nog verder voorbreiden op een bezoek aan de winkel door te kijken waar het nieuwe systeem en met name de luidsprekers komen te staan. De gewenste opstelling zou voor een beoogd luidsprekertype onhaalbaar blijken te zijn (sommige luidsprekers moeten bijvoorbeeld ten minste 50 centimeter van de achterwand staan). De verkoper kan daar dan rekening mee houden en helpen bij het vinden van een meer geschikte luidspreker.

Sommige versterkers worden tamelijk warm en kunnen daarom niet in een krappe, afgesloten ruimte worden geplaatst. Ook hier kan de verkoper dan bijtijds op inspringen en voorkomen dat er een uitgebreide demonstratie van een ongeschikt model wordt gegeven. Het opmeten van de luisterruimte en/of de luisterhoek (meestal heeft het systeem geen eigen ruimte) en het omschrijven van de inrichting zal nog verder helpen bij het scheppen van een duidelijk beeld (spaars gemeubileerde kamers met plavuizenvloeren zullen veel meer echo produceren dan meer klassieke interieurs met tapijt).



Het lijkt misschien een hoop gedoe maar uiteindelijk krijgt de verkoper een veel duidelijker beeld van uw wensen en kunnen beide partijen met een goed gevoel een luisterafspraak maken. Door een goede voorbereiding kan uw hifispeciaalzaak een specifiek op uw wensen gericht systeem opbouwen en dat is nu juist het soort maatwerk waar men jaren plezier van heeft.


Een veel gestelde vraag van consumenten, bij de aanschaf van nieuwe luidsprekers, is: "hoeveel Watt zijn ze?". Mijn reactie daarop is altijd: het zijn geen gloeilampen. Elke luidspreker heeft zijn limiet wat betreft het inkomend (van de versterker) vermogen dat hij kan verwerken en dat wordt dan in Watts aangegeven. Het probleem is echter dat dat getal totaal niets zegt over de weergavekwaliteit maar helaas ook niet altijd eerlijk wordt opgegeven.



Het maximaal verwerkbare vermogen van een bepaalde luidspreker zou een continu-aanstuurvermogen moeten zijn, niet een `net voor de boel in vlammen opgaat` getal. Veel hoogwaardige luidsprekers hebben daarom minder indrukwekkend lijkende getallen in hun technische gegevens staan dan goedkope luidsprekers. De meeste fabrikanten geven tegenwoordig een `versterkervermogenbereik` op (bijvoorbeeld 15 tot 75 Watt). Dat moeten dan ook weer continu-vermogens van de versterker zijn en geen `piek-piek` getallen (daar komen we zo op terug).

We kunnen dus concluderen dat luidsprekers nimmer een bepaald aantal Watts `zijn`, maar wel een zeker werkbereik hebben. Bij het kiezen van een luidspreker voor gebruik met een bepaalde versterker is het daarom veel belangrijker om op twee andere factoren te letten: de nominale impedantie en het rendement van de luidspreker. Ook die laatste term wordt vaak verkeerd gebruikt en in decibels uitgedrukt (bijvoorbeeld: 90 dB). Het gaat dan in feite om de gevoeligheid, waarbij een bepaalde aansturing resulteert in een bepaalde geluidsdruk (gemeten op 1 of 2 meter afstand).

Het rendement is afhankelijk van de gevoeligheid én het impedantiegedrag van een luidspreker. Wanneer men een versterker met een laag maximaal vermogen wil gaan gebruiken (bijvoorbeeld 20 Watt) is het verstandig om bij de aanschaf van een luidspreker op zowel het in `dB` opgegeven getal en de nominale impedantie te letten. De impedantie zorgt in feite voor meer problemen dan de gevoeligheid gezien veel versterkers niet van een lage impedantie houden (4 Ohm en lager). Wanneer er een 8 of 16 Ohms luidspreker met een tamelijk hoge gevoeligheid (boven de 88 dB) wordt gevonden, kan men in principe zelfs met een 15 Watt buizenversterker een aardige geluidsdruk opbouwen! Voor feesten en `headbangen` zijn dergelijke versterkers natuurlijk niet bepaald geschikt.



Ook voor versterkers geldt: het opgegeven maximaal vermogen zegt weinig, wanneer het om Piek-Piek (allerlaatste doodsnik) vermogen gaat. Bij kwaliteitsversterkers wordt meestal een `maximaal continu vermogen` opgegeven (internationaal als `RMS vermogen` aangeduid). Alleen bij een continu uitgangsvermogen zegt een maximum opgave wel iets. Daarnaast moet een versterker een stevige voeding hebben (ik zal u niet met de ins & outs vermoeien, maar vraagt u aan uw dealer, of de versterker die u op het oog heeft `een ruim bemeten voeding` heeft).

Een (elektrisch) `stabiel` versterkerontwerp met een stevige voeding hoeft in principe geen enorm hoog uitgangsvermogen te hebben om daadkrachtig met verschillende belastingen (luidsprekers) om te kunnen gaan. Veel luidsprekers zien graag een versterker met een flinke stroomreserve terwijl andere typen (`elektrostatische` luidsprekers) een versterker met een relatief hoge voedingsspanning prefereren. Een eerlijk ontwerp is dus altijd belangrijker dan indrukwekkende getallen en wanneer er wel meer vermogen nodig is, zal juist een `stabiele` versterker zich bewijzen als een betrouwbaar apparaat.

Joekels

Met behulp van zowel een goede adviseur als een eigen mening kan elke hifileek zijn of haar droomsysteem samenstellen. Uiteindelijk hoeven we immers enkel ons muzikaal gehoor te gebruiken. Een nuchtere instelling is prima want sommige dingen in de audiowereld zijn eerder verwant aan het welbekende `bling-bling` effect dan puur noodzakelijk. Vergulde pluggen en aansluitingen zijn steeds meer populair geworden omdat ze mooi ogen, terwijl het goud eigenlijk als anti-corrosielaag moet dienen.



Dat goud heeft dus wel degelijk een praktische functie maar groter-dan-groot luidsprekerklemmen klinken niet beter dan een paar goede maar onopvallend ogende `banaan-bussen` en goud is bij luidsprekerverbindingen minder noodzakelijk dan bij `interconnects`. De ultradikke fronten waarmee sommige apparatuur is versierd zegt op zich ook weinig over de verdere constructie en vrijwel niets over de weergavekwaliteit. Een dergelijk front zou dus geen hoofdrol moeten spelen in de koopbeslissing (maar het oogt natuurlijk wel mooi).

Waar de zwaardere bouwkwaliteit van betere hifi echt helpt is in de algehele constructie van het chassis en vooral (SA-)cd-spelers hebben daar veel baat bij. Het chassis zou niet resonant moeten zijn (kan gemakkelijk worden gecontroleerd door er op te kloppen). Een doordachte constructie is daarom belangrijker dan een fors gewicht. Aardig wat nieuwe kwaliteitshifi wordt tegenwoordig voorzien van zogeheten `schakelende voedingen` en dergelijke apparatuur is nou eenmaal vrij licht op de hand, zodat zelfs de audiofielen anders tegen het gewichtonderwerp gaan aankijken.

Zware sacd speler

Gelukkig gaat de tophifibranche zich steeds meer consument georiënteerd opstellen, wat vooral is te zien aan het aantal afstandbediende apparaten (zelfs ultra puristische buizenversterkers zijn tegenwoordig voorzien van een `remote`). Ook bieden verschillende topmerken uitgebreide `multi-room` systemen waarmee er in het hele huis van hoogwaardige muziek- en beeldweergave kan worden genoten. Naast een goede constructie gaan de fabrikanten steeds meer letten op de combinatie van een mooi design en doordachte ergonomie.



Op sommige punten willen de ontwerpers zichzelf nog wel eens wat teveel te buiten gaan (net als in de auto-industrie overigens) maar nergens anders in de elektronicabranche zal men met zoveel liefde voor het vak en oog voor detail worden geconfronteerd als bij de betere hifimerken.

Platenspelers en LP`s (Langspeelplaten) zijn in de consumentenmarkt lange tijd afwezig geweest maar dankzij de toenemende interesse in `het zwarte goud` (ook wel simpelweg `vinyl` genoemd) hebben zelfs enkele grote hififabrikanten (zoals Denon) een nieuwe platenspeler gelanceerd. In de "High End" hifibranche zijn platenspelers altijd verkrijgbaar gebleven en veel ontwerpers hebben de digitale revolutie van de cd-speler gezien als de ultieme uitdaging zodat juist eind jaren 80 en begin jaren 90 sommige van de meest innovatieve en hoogwaardige platenspelers, toonarmen en pickup-elementen werden geïntroduceerd.



Er worden tegenwoordig steeds meer betaalbare en meestal fraai gebouwde platenspelers ontworpen en ook elementen en losse vervangingsnaalden zijn ruimschoots verkrijgbaar. Voor eigenaren van versterkers zonder een `Phono` ingang zijn er losse Phono-(voor-)versterkertjes verkrijgbaar en ook die zijn vaak verassend betaalbaar (al vanaf zo`n 70 euro). De prestaties van de huidige generatie betaalbare platenspelers en `Phono-Preamps` mogen niet worden onderschat. Vooral bij de Phono-Preamps is de concurrentieslag dusdanig, dat elke fabrikant probeert om de best mogelijke prestaties uit hun elektronica te halen en daar is de consument natuurlijk bij gebaat.

David of Goliath?

Luidsprekers spreken bij veel mensen het meest tot de verbeelding en dat is geen wonder want zij zijn de uiteindelijke vertolkers van alle voorafgaande behandelingen. Daar komt nog bij dat er altijd twee -of meer- van die dingen nodig zijn en dat maakt dat ze ook uiterlijk als de ambassadeurs van de hele weergaveketen gelden. Een mooie afwerking is dan wel zo prettig want we moeten er toch maar steeds tegenaan kijken. Maar hoe zit het met het formaat? De `groter is beter` stelling is volgens velen nog steeds van toepassing. Bij deze gedachte moeten twee kanttekeningen worden gemaakt, namelijk dat bij een beperkt budget een hoogwaardige compacte luidspreker meer kwaliteit kan bieden en dat niet iedere kamer geschikt is voor een uit de kluiten gewassen weergever.



Kwantiteit én kwaliteit voor een lage prijs is vaak net wat teveel gevraagd (zeker als we in gedachten houden dat er altijd twee of meer luidsprekers van het budget moeten worden aangeschaft). Compacte weergevers hebben niet alleen het voordeel dat ze voor minder akoestische problemen zorgen maar hebben zelfs minder last van zogeheten `klankkast-kleuring`. Een grote maar niet hoogwaardig geconstrueerde klankkast voegt namelijk vervorming, oftewel kleuring, toe aan de weergave. Hoe kleiner de klankkast, hoe minder deze gaat meeklinken en hoe lager de kleuring zodat er een meer natuurlijke en open weergave kan ontstaan. Een kleine luidspreker is natuurlijk niet in staat om een geweldig zwaar laag neer te zetten maar dat compromis weegt vaak best op tegen een betere weergave van de cruciale midden- en hoge tonen.

Veel units (oftewel: tweeters, woofers etc.) in een kast ogen indrukwekkend maar kunnen bij betaalbare luidsprekers ook weer voor onnodige vervoming zorgen. Ook hier geldt weer dat kwaliteit en kwantiteit niet samengaan en dat een goed ontworpen `twee-weg systeem` (met één tweeter en één mid/laag woofer) vaak voor een meer natuurlijke weergave kan zorgen. Een twee-weg `zuilweergever` met een ranke klankkast kan een alternatief zijn voor een `boekenplank`-formaat luidspreker (door audiofielen meestal aangeduid als `mini-monitor`) mits de klankkast een stijve constructie heeft en afdoende is gedempt. In de hogere prijsklasse worden de klankasten van grote luidsprekers dusdanig vervaardigd dat ze een minimale kleuring aan de weergave meegeven zodat een `fullrange` (van diep laag tot hoog) weergave daar minder kwantiteit-versus-kwaliteit problemen oplevert of althans, zo zou het moeten zijn.

Verslavend

Iedereen die ooit zijn of haar lievelingsmuziek door een goed samengestelde weergaveketen heeft beluisterd weet hoe verslavend écht goede muziekweergave kan zijn en hoe onmisbaar natuurlijk klinkende muziek in ons leven is. Het is best mogelijk dat er na de aanschaf van een goed muziekweergavesysteem wat minder wordt gesurfed op het net en dat de T.V. zo af en toe een avondje uitgeschakeld blijft, maar misschien is dat helemaal zo erg nog niet. Oke, de internetverslaving wordt dan direct vervangen door een nieuwe fascinatie maar dan wel één waar we samen met onze geliefden van kunnen genieten. In deze tijd waar we door GSM-bliepjes en blèrtjes en blikkerig klinkende oordopjes akoestisch worden vervuild is een natuurlijk klinkend muzieksysteem een ware oase in de herriewoestijn.

Dit achtergrondartikel is in twee delen gepubliceerd. Lees hier deel 1