ARTIKEL

Music, maestro, please

Gastauteur | 16 maart 2006

Wat we hierboven met de stem deden kan in principe ook met een muziekinstrument dat we lijfelijk in de kamer af willen beelden. Maar het is vaak moeilijk, en bij een aantal instrumenten zelfs onmogelijk, om een passende index te maken. Elk muziekinstrument heeft zijn eigen karakter dat soms ook nog varieert met het bereik waarin het instrument bespeeld wordt. Een luidspreker met het karakter van een viool, een sopraan of een trompet is per definitie ongeschikt om een orkest, een orgel of een tenor weer te geven. Bovendien lopen we aan de opnamekant tegen een overeenkomstige barrière aan. Daar zitten al die instrumenten op het podium, elk met zijn eigen reeks boventonen, die allemaal op andere wijze afgestraald worden. Waar hangen we de microfoon om dat ordelijk binnen te krijgen?


Loge of stalles


Een beter recept, ook voor solo instrumenten, is om een van de kamerwanden akoestisch uit te poetsen en te vervangen door een royaal uitzicht op een ruimte waarin de musici zich bevinden. Bij de opname heeft de toonmeester zijn microfoons op een plaats opgesteld waar ze niet alleen het directe geluid goed binnen krijgen, maar ook een portie van het diffuse veld.

Zodoende geeft latere afluistering een indruk van karakter en afmetingen van de zaal waarin het gebeuren plaats vond of, zoals bij operaproducties gebruikelijk, de ruimte waarin de handeling plaats hoort te vinden. Zoals we eerder zagen, worden door het diffuse veld de naar achteren en opzij gerichte componenten en boventonen aan het directe geluid toegevoegd, zodat we het muzikaal gebeuren weer volledig kunnen reproduceren, vaak zelfs van een voordeliger luisterplaats dan in de zaal zelf te vinden is. (Een goede stereo-opname vergoedt op die manier het gemis aan visuele informatie.)

Aan dit geheel wordt nog de eigen kamerakoestiek toegevoegd, zodat de luisteraar zich zowel buitenshuis als door een vertrouwde ruimte omgeven voelt. Bij een goede verhouding tussen het aandeel dezer beide akoestische componenten (de kamer mag natuurlijk niet de eerste viool spelen) is op deze manier een zeer voldoeninggevend resultaat te bereiken.

Het is verleidelijk om op deze weg nog een stapje verder te gaan en de luisteraar een goed plaatsje in de concertzaal te bezorgen. Dat kan op meer dan één manier, maar bij allemaal duiken problemen op die het raadzaam doen schijnen voorlopig pas op de plaats te maken en ons tevreden te stellen met het venster op de concertzaal en een zo vrij mogelijk zicht op het podium.


Mozart door van Gogh

Voorwaarde is wel dat de huiskamer een passend akoestisch karakter bezit, wat automatisch inhoudt dat de kamer zich niet opdringt. Het oor zal dan weinig moeite hebben het diffuse huiskamerveld naast zich neer te leggen. De situatie is in dat geval te vergelijken met een logeplaats, waar we immers ook omspoeld worden door extra informatie van de wanden om ons heen, De korte looptijden zijn zo afwijkend van die van de zaal, dat ze het oor niet in verwarring brengen. Veel moeilijker ligt de vraag: wat te doen als de kamerakoestiek ons wel parten blijkt te spelen? Elektronische hulpmiddelen in het algemeen, en "graphic equalizers" in het bijzonder, deugen niet voor het camoufleren van akoestische problemen. Het is het paard achter de wagen spannen; alsof schilders zich een oor afsnijden omdat de lijst van hun zelfportret te krap blijkt. Als de akoestiek van de kamer niet deugt, is er maar één oplossing: de akoestiek van de kamer verbeteren. En dat is een terrein vol valkuilen en klemmen.

Zaalakoestiek met behulp van kunsthoofd-stereofonie.

Eén manier om de luisteraar naar de concertzaal te transporteren begint met het wegdempen van de huiskamerwanden door op alle oppervlakken - inclusief vloer en plafond - absorberend materiaal aan te brengen. Vervolgens wordt de luisteraar omringd met weergevers - sommige experts achten een aantal van 20 het minimum. Elk van deze wordt gevoed door een eigen, aparte microfoon in de zaal.

Het zou mogelijk moeten zijn om op het aantal opneem-weergeefparen te bezuinigen door de akoestiek van de zaal synthetisch toe te voegen, maar geen van de experimenten in die richting is tot op heden met succes bekroond.

Een alternatief is om via koptelefoons te luisteren. Met orkest blijkt nu binnen in ons hoofd te zitten, omdat we beroofd zijn van de subtiele mechanismen (onze oorschelpen, ons hoofd) die de late reflecties gebruiken om ons een beeld van de omgeving te schetsen. Voor dit effect kunnen we bij de opname compenseren door een aparte microfoon te monteren in eik der beide gehoorgangen van het "kunsthoofd", dat we op een voordelige plaats in de zaal opstellen.

De uitkomsten op deze manier bereikt zijn wisselvallig. Om een overtuigend resultaat ie verkrijgen moet het model van het kunsthoofd een goede replica van het hoofd van de luisteraar zijn. Opnamen gemaakt met miniatuur-microfoons in de gehoorgangen van een proefpersoon gaven een prima resultaat, zolang ze tenminste via koptelefoons door de proefpersoon zelf beoordeeld werden. Anderen waren minder verrukt. Misschien kunnen we de microprocessor te hulp roepen om voor vorm en afmetingen van ons hoofd te compenseren. Naar dan nog mogen we niet ons hoofd bewegen, dus voorzichtig ademhalen, want anders is de illusie gelijk vertrokken. Fluisteren niet de buurman is er niet bij.


EDITORS' CHOICE